Waar en van wie Bartholomeus zijn opleiding tot schilder heeft gekregen is niet bekend. Wel verraden zijn vroege schilderijen grote invloed van het werk van Nicolaes Eliasz Pickenoy (1588-1650) en het is dan ook zeer waarschijnlijk dat hij enige jaren bij deze portretschilder in de leer is geweest. Pickenoy was in het begin van de zeventiende eeuw een van de toonaangevende portrettisten van Amsterdam. Zijn levensgrote portretten, met een gladde schilderwijze en uitgewerkte details, vielen blijkbaar goed in de smaak bij de Amsterdamse burgers. Dit blijkt onder meer uit het feit dat hij rond 1632 de opdracht kreeg het grote groepsportret ‘De Schuttersmaaltijd van kapitein Jacob Backer’ te schilderen. Misschien heeft de jonge Van der Helst aan dit schilderij meegewerkt. In ieder geval was Van der Helst in 1637 als zelfstandig schilder werkzaam: met dat jaar is zijn vroegst bekende schilderij gedateerd. In de regel signeerden kunstenaars hun werk pas na het beëindigen van hun opleiding.
Kennelijk had Van der Helst zijn leertijd bij Pickenoy dus vóór of in 1637 afgesloten. Dit vroegst bekende werk laat hem meteen als een knap portrettist zien. Het is een groepsportret van vier regenten van het Walenweeshuis. Dit weeshuis werd in 1631 door de Amsterdamse Waalse Kerk opgericht in een gebouw aan de Laurierstraat. Vanaf de oprichting lieten de regenten zich regelmatig portretteren en in 1637 kreeg de toen 24-jarige Van der Helst de opdracht om de bestuurders van dat jaar te schilderen. Dat juist Van der Helst daarvoor werd gevraagd, hangt waarschijnlijk samen met het feit dat ook hij een Zuid-Nederlandse achtergrond had. Na de val van Antwerpen in 1585, die de definitieve terugkeer van die stad onder Spaans gezag markeerde, was een stroom vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden op gang gekomen. Velen van hen vestigden zich in Haarlem en Amsterdam. Onder deze emigranten bevonden zich de voorouders van Van der Helst, en ook de familie van zijn vrouw Anna du Pire was uit Zuidelijke Nederlanden afkomstig. Bartholomeus’ oudere broer Lodewijck trouwde eveneens met een Waals meisje.
Twee jaar later, in 1639, kreeg Van der Helst de belangrijke opdracht voor het schuttersstuk waarop de compagnie van Roelof Bicker is afgebeeld. Met dit grote schilderij waarop 32 personen zijn afgebeeld, lijkt zijn naam als portretschilder definitief te zijn gevestigd. Aan de hand van de gedateerde portretten wordt duidelijk dat Van der Helst zich vanaf die tijd verzekerd wist van een omvangrijke klantenkring: uit ieder jaar vanaf 1639 tot aan 1670, het jaar van zijn dood, kennen we ten minste één schilderij. Omdat de identiteit van veel geportretteerden bekend is, weten we dat het grootste deel van zijn opdrachtgevers deel uitmaakte van het Amsterdamse patriciaat.
Bij een zo grote vraag naar zijn werk, kon de prijs hoog zijn. In 1650 kreeg Van der Helst voor twee portretten 330 gulden plus zes weken kost en inwoning. Een geschoolde handwerksman verdiende in die tijd 20 stuivers per dag, dat wil zeggen ongeveer 300 gulden op jaarbasis. Acht jaar later ontving hij voor een familieportret met vijf personen 1400 gulden. De waarde van zijn portretten lijkt echter te verminderen, want in 1667 werd voor een familieportret met drie personen nog maar 400 gulden betaald, hoewel de schilder meer dan het dubbele had gevraagd. Dit weten we uit een reeks documenten uit de jaren 1664-1667: In 1664 vraagt Van der Helst 1000 guldens voor het portret van Pieter van de Venne met vrouw en kind. Van de Venne wil er echter niet zoveel geld voor betalen en schakelt een notaris in. In 1665 wordt het portret vervolgens op 300 gulden geschat, ‘maer ten respecte vande meester sijn naem ende reputatie’ wordt het toch op ‘vierhondert guldens getaxeert ende niet meer’. Er volgen nog drie documenten en pas in 1667, na de dood van Van de Venne, volgt er een schikking en gaat Van der Helst akkoord met 400 gulden en zestig centen.